Hierbij bieden wij u de ontwerp-Begroting voor 2020 aan. Hierin is de jaarschijf 2020 van de door u vastgestelde Kadernota 2020-2023 opgenomen. De financiële vertaling van de kadernota is verder geconcretiseerd en bijgesteld op basis van de meest actuele gegevens. Daarnaast stelt het college ten opzichte van de Kadernota aanvullende ombuigingen voor om een materieel sluitende begroting aan te kunnen bieden.
In navolging van vorig jaar is ook deze ontwerp-Begroting beleidsarm opgesteld. Dat houdt in dat de ambities uit het raadsprogramma op de achtergrond zijn gebleven.
Tijdens de behandeling van de kadernota heeft uw raad het amendement Uitgangspunten Kadernota 2020-2023 opgesteld. Over hoe we invulling geven aan de in dit amendement opgenomen punten, heeft u nadere informatie via een raadsinformatiebrief ontvangen. Eén punt lichten we er uit: via uw amendement heeft u ons opgedragen om een overschot minimaal € 0,5 mln. in 2020 te realiseren.
Het college heeft als doelstelling gehanteerd om dit ook zoveel mogelijk voor de overige jaren van deze meerjarenbegroting te realiseren. Indien u instemt met de aanvullende ombuigingsvoorstellen, wordt aan deze doelstelling ook in de jaren 2021 en 2023 van de meerjarenbegroting voldaan.
De Meerjarenbegroting laat in 2020 een positief saldo zien van € 0,7 mln. Geschoond voor incidentele effecten resteert er in 2020 een voordelig saldo van € 0,7 mln. Dit is het materiële saldo waar de provinciaal toezichthouder op toetst. Ook de overige jaren laten een positief resultaat zien.
Tot bovenstaand genoemde ombuigingen (totaal € 4,4 mln.) behoort ook een in de kadernota opgenomen verhoging van de OZB (€ 1,5 mln.). Grofweg is dit totaal dus voor 2/3 het gevolg van ombuigingen en voor 1/3 het gevolg van lastenverzwaring.
Door deze verhoging in OZB, tezamen met het landelijke gegeven dat de afvalstoffenheffing omhoog gaat en de noodzaak tot kostendekkendheid bij zowel afval als reiniging, zal de totale lastendruk ruim 11 % stijgen per gemiddeld huishouden.
Alle ombuigingen (€ 4,4 mln.), een afname van investeringen (€ 7 mln.), de verkoop van activa en gronden (€ 2,7 mln.) en de stijging van de baten (€ 6,3 mln., noodzakelijk voor een sluitende begroting) hebben eraan bijgedragen dat de nettoschuld-quote 11,4 % is gedaald ten opzichte van 2019. Deze quote komt hierdoor in 2020 zo goed als op het niveau dat in de VNG-richtlijn als bovengrens wordt genoemd: deze quote is gedaald van 146,8 % naar 130,1 %.
Dit komt doordat we onze investeringen hebben teruggebracht en de baten hebben verhoogd. Dit is een daling van 11,4 %. Hiermee wordt de bovengrens van de VNG (130 %) zo goed als gehaald. In 2021 daalt de quote nog verder (123 %), maar in 2022 en 2023 stijgt deze weer (128 %). Daaruit blijkt dat we weliswaar op de goede weg zitten, maar dat we er nog niet zijn. Er is zeker nog werk te doen. In de Kadernota 2021-2024 zullen we daarom nader kijken naar het terugbrengen van investeringen, met name voor de jaren 2022 en verder. Een deel van de ingezette ombuigingen zal hier ook effect op hebben.